zaterdag 10 september 2011

La maison des esclaves - Wood Home - Agbodrafo


Woensdag zijn we voor het eerst vertrokken in de richting van Benin. Tot nu toe zijn we steeds rechtsaf (westelijke richting) gegaan naar Lomé. De weg in oostelijke richting, tot aan de grens met Benin, is zeer goed. Alleen aan de grens met Benin zelf is het opletten voor de zéér diepe putten in de weg. Het staat daar letterlijk vol met Titans, de grote, overladen vrachtwagens, die wachten om de grens over te steken. Ik heb geen visum voor Benin, dus zijn we veiligheidhalve aan de Togolese kant van de grens gebleven. Net als aan de grens met Ghana is het hier verschrikkelijk druk en mag ik niets filmen of fotograferen (raadgeving van chauffeur Kossi - alias Via Secura ;-) Filmen of fotograferen lokt soms boze reacties op, zeker aan de grens én dikwijls ook als ze zien dat het een 'Yovo' (blanke) is.

Zicht van uit de Oasis hotelbar. Lac Togo stroomt hier in de oceaan.

Oasis hotelbar






Aan de grens met Benin ligt de stad Aného. Net als Lomé ligt Aného aan de kust. Ik had daar direct een zeer mooie stopplaats gezien : het Oasis Hotel. Het vergt dikwijls heel wat moeite om de chauffeur Kossi te doen stoppen waar ik wil. Hij weet het meestal beter en wil dan iets anders tonen, wat meestal nogal tegenvalt. Dus moet ik mij telkens serieus laten gelden. Niet leuk. De avond vóór we naar Aného zouden gaan, zijn we eens dag gaan zeggen bij cousine Sainte-Denise. Denise nodigde prompt zichzelf uit om mee te gaan naar Aného. Ze gaat daar regelmatig heen voor de befaamde voodoo-rituelen op het strand van Aného. Onderweg wilde ze per sé een fotostop voor mij inlassen. De locatie bleek een roadshop te zijn met een heleboel plaasteren reigers. Toen we 's avonds terug naar huis reden, heeft ze ons daar weer doen stoppen. Ze vond waarschijnljk dat ik wel weinig foto's genomen had. Namelijk géén. Ik heb dan maar gezegd dat ik het al wel gezien hàd.


Terug naar Aného. Die Oasis hotelbar was super. En wij waren daar de enige gasten. Ongelooflijk. Mocht er zoiets aan onze kust, of in het zuiden van Frankrijk bestaan, met steevast dit warm weer, het zou er eivol zitten.

Ik had gehoord van schoonzus Georgette, dat er in de buurt van Aného nog ergens een overblijfsel van de slavenhandel te vinden was. Dat wilde ik zeker zien. Opnieuw moest ik zeer sterk aandringen, zowel bij Kossi als bij Pauline. Op een bepaald moment waren we al voorbij het stadje in kwestie gereden : Agbodrafo.
'Vergeten' zegt Kossi dan. 'Zondag misschien ?'. Nee Fo Kossi, rechtsomkeer maken! Anders komt het er niet meer van.
Ik weet uit ervaring, met Pauline, dat de mensen hier het begrip "toerisme" niet kennen. Ze begrijpen niet wat daar leuk of interessant aan is. Ik denk dat het een beetje overeenstemt met onze contreien in de jaren '50 en daarvoor. Het was bij ons pas in de jaren '60 dat de gewone mensen begonnen te reizen, op vakantie te gaan, niet om iets te gaan doen, gewoon om weg te zijn of iets te gaan bekijken. Hier gaan ze wel eens op 'reis', om familie te bezoeken, of om koopwaar te gaan halen.











Het stadje heet nu Agbodrafo. De oude, portugese naam is Porto Seguro.
Het 'maison des esclaves' is uiteraard een zeer oud gebouw, in Portugese koloniale stijl. De houten plankenvloer zou nog de originele zijn, volgens de gids. Ook een aantal meubels zouden nog authentiek zijn. Aan de stijl te beoordelen, kan ik dat wel geloven. Onderaan de voorgevel zie je de kleine openingen waar de gevangen genomen slaven naar binnen gedreven werden. Het is een soort 'kruipkelder', van ongeveer één meter hoog. Daar konden ze alvast wennen aan hun verblijf op het schip naar Noord of Zuid-Amerika. Want in die schepen hadden ze ook slechts zoveel ruimte om in rond te kruipen. Voor zover hun kettingen het rondkruipen toeliet. Nog volgens de gids propte men een honderdtal slaven in deze beperkte ruimte voor enkele weken, tot er een boot kwam. Ik durf te denken dat in die tijd de boten niet zó dikwijls langsvoeren. In 2007 werd hier een gedenksteen nagelaten, om de 200ste verjaardag van de afschaffing van de slavernij te vieren. Hoewel de  slavenhandel volgens de lokale gids in dit enigszins verborgen plekje (Porto Seguro - 'veilige haven') nog een hele tijd doorging. Het gebouw zelf is men aan het restaureren, om er later een echt museum van te maken. Het zaakje draait echter vooral op de giften van de schaarse bezoekers. Wat niet echt hoopvol stemt. Nu, volgens ik vlug even bekeken heb in het gulden boek, komt er toch bijna elke dag wel iemand langs (of een klein groepje, zoals wij). Meestal buitenlanders. Ik durf niet te zeggen uitsluitend buitenlanders, ik heb het gulden boek niet zo diepgaand bekeken.
De meeste kleinere voorwerpen, zoals kettingen en boeien, bevinden zich momenteel in het Nationaal museum in Lomé. Dat heb ik nog nergens gezien, en ook nog nooit van gehoord. Bestaat dat echt, of is het en fabel? Geschiedenis, musea en toerisme zijn nu niet direct belangrijk voor de meeste Togolezen, merk ik.
Toch een zeer interessant en emotioneel geladen bezoek, vond ik.

Voor wie in de trans-atlantische slavenhandel geïnteresseerd is, heb ik een goed stuk gevonden : http://forum.politics.be/showthread.php?t=141926
De gids van Agbodrafo gaf al aan dat de slaven meestal uit het noorden van Togo gehaald werden. Dat betekent dat de lokale aristocratieën (koningen, krijgsheren), die aan de kust woonden, zichzelf ook verrijkten met deze handel, door de slaven te gaan halen (door ontvoering, of als krijgsgevangenen) in het noorden. Er werden tussen 1650 en 1850 zo'n 12 à 15 miljoen afrikanen uit West-Afrika als slaven verscheept over d Atlantische Oceaan. Engeland heeft in 1807 als eerste de slavenhandel afgeschaft.







1 opmerking:

Anoniem zei

Ik kan me wel voorstellen dat dit een aangrijpend bezoek moet geweest zijn aan dit museum.

We volgen je Togo trip nog op de voet. Mooie aangename lectuur.
Er gaat toch wel een goede journalist in je schuil.

Groetjes
Martien